Bijdrage door Sander Bink
Couperusbiograaf Henri van Booven was zeker vertrouwd met de illustraties van Reith. Hij noemt Reith immers in zijn Couperusbiografie uit 1933 en zal als artistieke en bibliofiel gevoelige biograaf zijn tekeningen gewaardeerd hebben. Of zij elkaar ook persoonlijk hebben gekend is niet ‘officieel’ bekend, maar lijkt mij goed mogelijk. Reith begon immers rond 1916 aan zijn Beardsley-esque illustraties te werken. Met name Beardsley’s illustratie voor The Rape of the Lock of The Mysterieus Rose Garden zullen Reith hebben aangesproken. Hij zal deze in het Engelse kunsttijdschrift The Studio en in de oorspronkelijke uitgaven hebben kunnen bewonderen.
Opvallend genoeg zijn er destijds, en later overigens ook niet, namelijk nimmer Aubrey Beardsley-tentoonstellingen geweest in Nederland. Het was echter in deze jaren dat er dankzij de vele postume tentoonstellingen van ‘de Nederlandse Beardsley’ Carel de Nerée tot Babberich, er met name in Den Haag een heuse ‘Beardsley-cultus’ was ontstaan (zie o.a. de publicatie Lopende Vuurtjes – Engelse kunst en literatuur in Nederland en België rond 1900).
De Nerée-tentoonstellingen
De jonge Reith zal zeker een van deze De Nerée-tentoonstellingen hebben bezocht en daar kunstbroeders als Otto Verhagen, René Gockinga en Jan van der Leeuw hebben kunnen ontmoeten. Gelegenheden te over: De Nerée-tentoonstellingen waren er in Amsterdam en Den Haag in 1910, in Groningen in 1912, in Scheveningen in 1913, in Den Haag in 1914 en ook nog later in de jaren twintig op diverse plekken in het land of na de oorlog in 1951 in Almelo en Arnhem.
Na het overlijden van Louis Couperus in 1923 begon Van Booven vrijwel direct aan zijn biografische naspeuringen en schreef iedereen aan die ook maar iets met Couperus te maken zou hebben kunnen gehad. In deze jaren verscheen ook Reiths Pysche-uitgave, dus mocht Van Booven Reiths werk nog niet hebben gekend dan zal dat toen zeker zijn veranderd.
Waar woont Reidt?
Dat Van Booven Reith ook later niet vergeten was, blijkt uit een brief die hij schreef toen hij in de jaren vijftig met hernieuwde kracht bezig was met zijn naspeuringen naar Couperus en De Nerée tot Babberich. Op 25 augustus 1951 schrijft hij in een p.s. bij een brief aan Hendrik de Vries: ‘Waar wonen Dr. Goteling Vinnis? En Reidt?’ (eveneens in Lopende vuurtjes). Bij mijn annotatie bij deze brief schrijf ik dat deze ‘Reidt’ onbekend is. Ik staarde mij, kan gebeuren, echter blind op Van Boovens foutieve spelling. Een oplettende lezer meldde mij onlangs dat Van Booven hier Reith mee zal bedoelen. Uiteraard! De Vries wist zijn adres niet, maar mogelijk heeft Van Booven via een andere weg contact gemaakt met Reith en zijn er enige brieven gewisseld over Couperus en De Nerée of over de kunstverzameling van Reith.
In hun beider nalatenschappen zijn deze brieven vooralsnog niet opgedoken. Maar dat Reiths persoon en artistiek werk voor biograaf Van Booven én aldus voor de kennis van Couperus’ leven en werken van belang zijn, mag duidelijk zijn.
Rape of the Lock – Aubrey Beardsley